Genesis 22:1-18 (Het Boek)

Enige tijd later stelde God Abrahams geloof en gehoorzaamheid op de proef. “Abraham!” riep God. “Ja HERE, hier ben ik”, antwoordde Abraham.

“Neem uw enige zoon, Isaäk, van wie u zoveel houdt. Ga naar het land Moria en offer hem daar als een brandoffer aan Mij. De plaats waar u dat moet doen, zal Ik u wel wijzen.”

De volgende morgen hakte Abraham hout voor onder het brandoffer en zadelde zijn ezel. Samen met Isaäk en twee jonge dienaren ging hij op weg naar de plaats, die God had genoemd.

Na drie dagen reizen zag Abraham in de verte de plaats, die God hem had gezegd.

“Jullie blijven hier bij de ezel”, beval hij de twee dienaren, “ik en de jongen gaan daarheen om te aanbidden. Daarna komen wij hier terug.”

Abraham liet Isaäk het hout voor het offervuur dragen en nam zelf het mes en het vuur. Zo liepen zij samen verder.

“Vader”, vroeg Isaäk, “we hebben hout en het vuur, maar waar is het lam, dat wij moeten offeren?”

“God zal Zelf voor een offerlam zorgen, jongen”, antwoordde Abraham. En weer gingen zij samen verder.

Toen zij aankwamen op de plaats, die God Abraham had aangewezen, bouwde Abraham een altaar en stapelde het hout erop, klaar om aan te steken. Toen bond hij Isaäk vast en legde hem op het altaar.

10 Hij pakte het mes en hief zijn arm op voor de dodelijke steek.

11 Op dat moment riep de Engel van de HERE uit de hemel: “Abraham, Abraham!” “Ik luister”, antwoordde Abraham.

12 “Leg het mes maar weg en laat de jongen ongemoeid”, zei de Engel. “Ik weet nu dat God de belangrijkste is in uw leven. Zelfs uw eigen zoon, uw enige, van wie u zoveel houdt, wilde u Mij geven.”

13 Abraham keek rond en zag vlakbij een ram, die met zijn horens in de struiken vastzat. In plaats van zijn zoon offerde hij die ram als een brandoffer op het altaar.

14 Abraham noemde die plaats ‘De HERE voorziet erin’. Daarom wordt ook nu nog gezegd: “Op de berg van de HERE zal Hij voorzien.”

15 Toen sprak de Engel van de HERE opnieuw tegen Abraham vanuit de hemel.

16-17 “Ik, de HERE, heb Mijzelf gezworen dat Ik u en uw nageslacht rijk zal zegenen, omdat u Mij hebt gehoorzaamd en Mij zelfs uw enige zoon wilde geven. Uw nakomelingen zullen net zo talrijk zijn als de sterren aan de hemel en het zand langs de zee.

18 Zij zullen hun vijanden overwinnen en een zegen zijn voor alle volken van de wereld en dat alles, omdat u Mij hebt gehoorzaamd.”